Co Brandes
Het eerste, dat opvalt, wanneer men het archief van de architect Jacobus Johannes (“Co”) Brandes (1884-1955) overziet, is de veelzijdigheid van de man, van wiens archief de inventaris voor U ligt. Het ontwerpen van gebouwen was hem even vertrouwd als dat van tuinen of monumenten. Hij kreeg opdrachten voor uitbreidingsplannen, versieringen, tentoonstellingsprojecten en maakte schetsen voor meubels, trappen, lampen etc. Op zijn naamkaartje kon hij dan ook trots vermelden: “Co Brandes, Bouwmeester BNA; Tuinarchitect BNT; Binnenhuisarchitect VAN”. | |
Co Brandes werd op 27 december 1884 geboren als zoon van de winkelier in manufacturen Teunis Brandes en Cornelia Vellekoop in de Trompstraat 248 te ‘s-Gravenhage en huwde op 7 juni 1911 met de zangeres Christina Jacoba Keemink, uit welk huwelijk acht kinderen ontsproten, van wie er één reeds na twee dagen overleed. | |
Hij ontving zijn opleiding op het Bouwkundig Instituut Lotz te ‘s-Gravenhage en ontwikkelde zich verder als autodidact. Vervolgens was hij werkzaam op verschillende bureau’s, o.a. bij de architect ProfIr J.A.G. van der Steur te Haarlem, keerde in augustus 1909 uit Heemstede naar zijn geboortestad terug en associeerde zich van 1912 tot 1915 met de architecten Z. Hoek en J.Th. Wouters (architectenbureau Hoek & Wouters). In 1915 vestigde hij zich als zelfstandig architect te Wassenaar, ofschoon hij tot 1918 met architect Wouters bleef geassocieerd. | |
Hij overleed op 13 december 1955 te ‘s-Gravenhage en werd begraven op de begraafplaats Oud Eik en Duinen aldaar. In april 1957 vormde zich een comité – met als ere-voorzitter de wethouder van Onderwijs en Kunstzaken, J. van Zwijndrecht – voor de oprichting van een monument op het graf van de architect. Het monument, vervaardigd door de beeldhouwer Albert Termote, werd op 30 oktober 1957 door de voorzitter J. Ubink aan de familie van Co Brandes overgedragen. | |
Naast zijn werkzaamheden als architect bekleedde Co Brandes verschillende belangrijke functies. Zo was hij sedert 1921 lid van de Haagsche Monumenten Commissie en werd hij in 1949 door de gemeente aangesteld tot supervisor bij de herbouw van verschillende gedeelten van ‘s-Gravenhage. Voorts richtte hij het tijdschrift “Levende Kunst” op, waarvan hij in de jaren 1918 en 1919 redacteur was, evenals van het tijdschrift “Wij bouwen”, dat hij van 1930-1933 redigeerde. Hij werkte mede aan het dagblad “Het Vaderland” en aan het tijdschrift “Timotheüs” (Inv nr 4) en daarnaast hield hij ook lezingen (Invnr 9). | |
De architectuurstijl van Co Brandes werd geïnspireerd door de baksteenarchitectuur van de Amsterdamse School, die hij – samen met een groep architecten de Haagse School genoemd – op een veel kubistischer manier uitwerkte. De grote nadruk op de horizontale ontwikkeling van de afzonderlijke elementen en van het geheel, de verhouding gewapend beton-baksteen en ook de vormgeving van enkele details zijn een bewijs van Brandes’ belangstelling voor de Amerikaanse architect Frank Lloyd Wright, ook via het voorbeeld van de architect Jan Wils (Giovanni Fanelli, Moderne architectuur in Nederland 1900-1940, p 116). | |
Wat Co Brandes boven het niveau van plaatselijk architect verhief, was het feit, dat zijn werkzaamheden zich over het gehele land uitstrekten, tot in het buitenland toe, waar hij landhuizen te Berlijn (Invnrs 150, 589-592), te Echternach (Invnrs 151 en 593), te Oostende (Invnrs 152 en 594) en te Vevey in Zwitserland (Invnrs 154 en 595) ontwierp. | |
Tot zijn bekendste werken te ‘s-Gravenhage behoren het grootste gedeelte van de wijk Marlot (Code 503), de gemeentelijke Dalton-HBS aan de Aronskelkweg (Invnrs 31 en 239), het monument van koningin Emma op het Jozef Israëlsplein (Invnrs 184 en 686) en de Stedenbouwbank aan de Van Ouwenlaan in het park Duinzicht (Invnrs 186 en 692). Buiten ‘s-Gravenhage kunnen genoemd worden: villa’s te Wassenaar (Code 501) en het monument voor de bisschop van ‘s-Hertogenbosch, Mgr J. Zwijsen, te Tilburg (Invnrs 191 en 702). | |
Literatuur Giovanni Fanelli, Moderne architectuur in Nederland 1900-1940 ‘s-Gravenhage, 1978. Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld, Nederlanders en hun werk Amsterdam, 1938. |
Jan van der Lip
Lip, Jan van der. – Architect te Utrecht. – Geb. 21 Nov. 1877 te Utrecht. – Zoon van den aannemer Christoffel
Johannes v. d. L.; Moeder: Geertruida Blisabeth Lamme.- Gehuwd met Wijnanda Anthonia Mechteld Kibbeling,
geb. 11 Juli 1888 te Utr. -v. d. L. is afstammeling uit een geslacht dat Schepen te Brugge was ten tijde van Philips den Schoone. – Hij bezocht de H.B.S., timmerde bij zijn vader, leerde bouwkundig teekenen bij architect M. E. Kuiler, werd tot bouwkundig opzichter door A. de Jong, arch. bij de N.S. opgeleid, volgde kunstnijverheids-onderwijs bij arch. P. J.Houtzagers. L.bouwde als opzichter- teekenaar onder arch. D. Kruijf, „Schoonoord” te
Zeist en ,,Voordaan” te Groenekan onder A. Tepe ,,de Zonheuvel” (thans Maarten Maartenszhuis), onder C. B.
Posthumus Meijjes „Aardenburg” te Doorn, „Oost Einde” te ‘s-Graveland en de groote uitbreiding van „Meer en
Bosch” te Heemstede. Als hoofdopzichter onder arch. F. W. M. Poggenbeek de Labouchere Oijens & Co.’s bnk
(nu Kasvereeniging) te Amsterdam. Gelijktijdig bezocht hij alle colleges voor Hooger Bouwkunstonderr., die toen ingesteld waren aan de Academie aldaar. In 1909 vestigde hij zich te Utrecht, verbouwde een groot heerenhuis aan de Maliebaan en onderhand met zijn collega, arch. W. C.Mulder te Leiden, gedurende een jaar drie groote fabrieken
voor Clos & Leembruggen, ververijen, brood- en melkfabrieken, blokken woningen voor de Leidsche woningstichting, heerenhuizen aan den Zoeterwoudschen singel, Hof v. Holland te Noordwijk-Binnen, aan de restauratie van de Pieters & Hooglands che kerken en richtte de begraafplaats „Rhijnhof” in; daarna weer te Utrecht de Spaarbank met de conciërgewoning, mode magazijnen voor Gerzon & Dijckhof, winkelmagazijnen voor Hoyng, Lips, Wagenaar & Bastiaanse, vele fabrieken, de Oranje- Nassau school, het Tehuis voor Chr. Studenten, tientallenwinkel- en woonhuizen. De stichting tot Nut van het Algemeen en een deel van de Utr. woningstichting, zijn als zijn grootste type voor woningen voor den kleinen middenstand niet medewerking van het Rijk door hem verwezenlijkt. De geheele ombouwing van het park „Oog in Al” is door hem geschied. Landhuizen bouwde hij te Zeist, Driebergen, Ermelo, Baarn (als arch. bij de exploitatie van het Pekingbosch van hare Majesteit de Koningin-Moeder). Te Haarlem de bijkantoren van de Nuts-spaarbank (het hoofdkantoor werd naar een zijner plannen gebouwd), Meubelfabriek „Onder den St. Maarten”, de bekende ,,Pleinvrees”bouw te Bloemendaal (waarvoor in den Raad politieke gevechten gehouden werden); op het Koninginneduin te Bentveld, in Aerdenhout, Vogelenzang, Heemstede vele winkel- en woonhuizen, landhuizen, verbouwingen o.a. van het Oude Raadhuis en het „Wapen”, te Wassenaar; de kunstzaal „de Rietvink” om zijn belichting der schilderijen geprezen door H.M. de Koningin; de betimmering van een der grootste Oceaanjachten, e.d. Toen de eerste jaarbeurs „Nationaal” gehouden werd, stichtte hij voor eigen rekening, de „Eerste Internationale Jaarbeurs”, schreef een brochure tegen de plaatsing van de jaarbeursgebouwen op het Vreeburg met aangifte van rendabeler plaats voor de binnenstad. Hij bereisde Europa waar hij veel adviezen gaf, heeft vóór zijn vijftigste jaar honderden bij honderden bouwwerken gesticht of verbeterd, is lid van A. et A., de „8″, excursieleider van het Oudheidkundig genootschap „Niftarlake”, Nederland – sche Heidemaatschappij, is bij alle excursies tegenwoordig en kent Holland op zijn duim. – Keizer straat 6, Utrecht.